Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Voor de 11e eeuw bestond er vrijwel geen centrale macht. Er waren koningen en keizers maar ze konden moeilijk over grote stukken land heersen zonder hulp van de edelen. De edelen beschikten over hun eigen gebieden, legers en stelden zelf belasting op. De enige centrale macht in de vroege middeleeuwen in Europa was de de christelijke kerk. Deze opstelling begon te veranderen in de 11e eeuw als een gevolg van de acties van koninklijke families, zoals de Capetingers in Frankrijk en de Plantagenes in Engeland.
Na een vernietigende burgeroorlog in Engeland, zorgde Henry II weer voor orde terug in het land. Hij introduceerde veel kenmerken die nu nog te zien zijn in een moderne staat. Voor dat Henry II de macht kreeg, was er weinig orde en controle in Engeland. Criminele processen waren niet rechtvaardig en het wetssysteem functioneerde vooral onder de geloven en ideeën van de edelen. Henry introduceerde een nieuw rechtssysteem en een wet die gold voor het hele land ("common law" was de basis voor het actuele rechtssysteem in Groot-Brittannië). Hij stuurde opgeleide rechters door het hele land om te verzekeren dat de wet goed werd toegepast tot alle processen.
In Frankrijk werd de macht ook gecentraliseerd door de koning, maar het proces was langzamer. Rond het begin van hun heerschappij waren de Capetingische monarchen erg zwak en hadden weinig macht over hun eigen land. De koningen waren nog zwakker dan hun leenmannen en waren. Koningen waren in die tijd gekozen, maar Hugo Capet kreeg het voor elkaar om zijn zoon als zijn erfgename te benoemen. Alle generaties van de Capetingische familie hadden een mannelijke erfgename, dus hadden ze honderden jaren controle over de troon. Over de lange tijd dat ze heerste over het land hebben ze vooral effect gehad op het regeringssysteem. De Capetingische koningen installeerde bijvoorbeeld parlementen, Staten-Generaal en de Baillis.