De vrijwel volledige vervaging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door de zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd hofstelsel en horigheid.
Na de val van het Romeinse Rijk in het jaar 376 na christus, verdween bijna alles wat met de Romeinen te maken had uit West-Europa. Zo veranderde de samenleving van een agrarische-urbane cultuur, een cultuur met zowel boeren als vakmensen, weer terug naar een agrarische cultuur, een cultuur met alleen maar boeren. De mensen kregen in de Romeinse tijd bescherming, maar nu de Romeinen weg waren hield ook dat op. In tijden van angst en onveiligheid was deze bescherming wel heel erg gewenst. Zo kwam keizer Karel de Grote op het idee van het hofstelsel. Dit stelsel betekende dat de boeren en horigen (hele arme boeren die van hun heer afhankelijk waren en bijna geen rechten hadden) werkten voor hun heer en loyaal waren in ruil voor veiligheid in moeilijke tijden. De boeren en horigen hoorden bij een stuk land en niet bij een heer, dus als het stelsel een andere heer kreeg, moesten de mensen nog steeds op het zelfde stuk land werken. Het leven in een hofstelsel was zwaar, maar het waard voor de veiligheid. Het hofstelsel was een autarkie. Dat betekent dat het volledig zelfvoorzienend was en dat er in het hofstelsel alle benodigdheden waren voor een goed werkende samenleving.
Maak jouw eigen website met JouwWeb